In het Engels kan een zin zijn samengesteld uit een of meer clausules, die op hun beurt kunnen zijn samengesteld uit een of meer uitdrukkingen (bijvoorbeeld woorduitdrukkingen, woordgroepen en voorzetseluitdrukkingen). Een clausule is opgebouwd rond een werkwoord en omvat de bestanddelen ervan, zoals NP's en PP's. Binnen één zin is één clausule altijd de hoofdzin (of matrixclausule), terwijl andere clausules daaraan ondergeschikt zijn. Onderliggende clausules kunnen fungeren als argumenten van het werkwoord in de hoofdzin. Bijvoorbeeld, in de zin denk ik (dat) je liegt, wordt de hoofdzin geleid door het werkwoord denken, het onderwerp is ik, maar het doel van de zin is de ondergeschikte zin (dat) je liegt. De onderliggende conjunctie die aantoont dat de volgende clausule een ondergeschikte clausule is, maar deze wordt vaak weggelaten. Relatieve clausules zijn clausules die fungeren als een modifier of specificeerder voor een bepaald bestanddeel in de hoofdzin: bijvoorbeeld, in de zin die ik de brief zag die u vandaag ontving, specificeert de relatieve clausule die u vandaag ontving de betekenis van de woordletter, de voorwerp van de hoofdzin. Relatieve clausules kunnen worden geïntroduceerd door de voornaamwoorden die, wie, wie en wat zowel als daardoor (wat ook kan worden weggelaten.) In tegenstelling tot veel andere Germaanse talen zijn er geen grote verschillen tussen woordvolgorde in hoofd- en ondergeschikte clausules.
|