Ford's geschriften tonen "een uiterst nauwgezette zorg voor de nuances van taal ... [en] het ritme van zinnen en zinnen". Ford heeft zijn taalgevoel beschreven als 'een bron van plezier op zich', al zijn lichamelijke kwaliteiten, de syncopen, stemmingen, geluiden, de manier waarop dingen op de pagina lijken. ' Deze 'toewijding aan taal' is nauw verbonden met wat hij 'het weefsel van genegenheid noemt dat mensen dichtbij elkaar houdt om te overleven'. Er zijn vergelijkingen getrokken tussen het werk van Ford en de geschriften van John Updike, William Faulkner, Ernest Hemingway en Walker Percy. Ford verzet zich tegen dergelijke vergelijkingen en zegt: "Je kunt niet schrijven ... op basis van invloed, je kunt alleen een goed verhaal of een goede roman schrijven." De fictie van Ford "dramatiseert de ineenstorting van culturele instellingen als huwelijk, gezin en gemeenschap", en zijn "gemarginaliseerde protagonisten typeren vaak de rootlessness en naamloos verlangen ... doordringend in een zeer mobiele, op het heden gerichte maatschappij waarin individuen, als je een gevoel voor het verleden hebt verloren, volg je meedogenloos hun eigen ongrijpbare identiteiten in het hier en nu. " Ford "kijkt naar kunst, in plaats van religie, om troost en verlossing te bieden in een chaotische tijd."
|